Vraag een Nijmegenaar waarmee zijn stad geschiedenis schreef, dan zijn er niet veel die over auto’s beginnen. Toch speelde Nijmegen eind negentiende en begin twintigste eeuw een dominante rol bij de introductie van de automobiel in ons land. Het was vooral in de Waalstad waar de eerste auto’s in Nederland tuften en de eerste autobedrijven van Nederland van de grond kwamen. Terug naar toen het allemaal begon.
Op een najaarsdag in 1897 is een grote menigte toegestroomd naar de Sint Annalaan, zoals toen de huidige St. Annastraat heette. Reden: de triomfantelijke aankomst van de Nijmeegse bierbrouwer Michael Aertnijs met een automobiel. Deze auto, van het type vélocipède, had hij in Duitsland bij de Benz-fabriek in Mannheim aangeschaft. Samen met een monteur van die fabriek reed hij van daaruit naar Nijmegen.
Halverwege de reis stuurde hij vanuit Bonn een telegram naar de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant (PGNC) over zijn aankomst die zijn uitwerking niet miste gezien de grote toeloop van belangstellenden.
In zijn boek Hoe de auto in ons land kwam uit 1948 verhaalt Aertnijs tot in detail over zijn ervaringen onderweg. De reis duurde meerdere dagen en werd verschillende malen onderbroken voor reparaties.
Volgens eigen zeggen reed hij op de tweede zondag van september 1897 de Sint Annalaan op. Deze datum valt te betwijfelen, want de PGNC rapporteert over het telegram in de editie van 17 oktober 1897. Daarin staat dat hij op die dag in Nijmegen verwacht te arriveren. Dat betekent dat de daadwerkelijke aankomstdatum 17 oktober 1897 was.
Aertnijs was in de veronderstelling dat hij de eerste automobilist van Nederland was. Later bleek dat anderen hem al voor waren geweest als Nederlandse automobilist. De Tilburgse wollenstoffenfabrikant Jos Bogaers werd al in 1895 genoemd als de eerste bezitter van een automobiel in Nederland.
Het deed echter niets af aan de belangstelling in Nijmegen. Na verschillende testritjes met prominente leden uit de Nijmeegse gemeenschap kreeg Aertnijs al snel de eerste orders binnen voor Benz-motorwagens. Daarna volgden rap ook andere merken. Aertnijs wordt door kenners beschouwd als de eerste auto-importeur van Nederland. Zijn autozaak, de NV Automobiel Importmaatschappij, voorheen M.W. Aertnijs, aan de Hugo de Grootstraat, is in die eerste jaren marktleider van autoverkoop in Nederland. In februari 1901 verkocht hij zijn honderdste auto. Vier jaar later stond de teller op tweehonderdvijftig.
Aertnijs maakte voor het eerst kennis met het paardloze rijwiel, ofwel een automobiel die zich met benzine voortdrijft, toen hij in 1897 op een terras in Parijs zat. De vriendelijke eigenaar van het voertuig, dat van het merk Benz was, wilde wel een proefritje toestaan. Dit maakte zoveel indruk dat Aertnijs bij terugkeer in Nederland besloot naar de Benz-fabriek in Mannheim te reizen om daar zelf een automobiel aan te schaffen. Om dat vervolgens met succes vanuit Nijmegen in Nederland te introduceren.
Eerdere pogingen van anderen waren tot dan toe op niets uitgelopen. Al in de jaren dertig van de negentiende eeuw werd er in Nederland geëxperimenteerd met gemotoriseerde voertuigen. De Groningse uitvinder Sibrandus Stratingh bouwde in 1834 een door stoom aangedreven voertuig en het lukte hem daarmee een afstand van twintig kilometer af te leggen. Vervolgens kwam hij met elektromagnetische voertuigen op de proppen. Helaas overleed de man plots in 1841, waarna zijn proeven niet werden voortgezet.
Daarna is het een lange tijd stil rondom stoomvoertuigen voor de openbare weg. Totdat omstreeks 1884 een Nijmegenaar ten tonele verschijnt. De geweermaker Petrus van Rijn bouwde rond die tijd een stoomvoertuig. Hij noemde het Noviomagum. De landelijke media besteedden er veel aandacht aan en in eerste instantie verwelkomden deskundigen het voertuig met enthousiasme. Het landelijk blad De Katholieke Illustratie plaatste dit nieuwsfeit zelfs op de voorpagina.
Een demonstratie in Arnhem liep echter uit op een fiasco. Er kwamen zo veel toeschouwers op af, dat de wagen zich hortend en stotend een weg door het publiek moest zien te banen. „Ik kon dan ook niet met volle kracht stoomen”, verklaarde Van Rijn na afloop. De Arnhemse gemeente zag er hoe dan ook niets in. Teleurgesteld besloot hij het voertuig te verkopen. Toen dit niet lukte en een loting eveneens op niets uitliep, maakte hij er schroot van en verkocht het uiteindelijk als oud ijzer. Van Rijn liet het bij deze ene wagen en sloeg daarna een ander carrièrepad in. Hij werd leraar aan een ambachtsschool in Amsterdam en later hoofd op de machineafdeling van de inmiddels verdwenen schoenfabriek Van den Bergh in Den Bosch.
Iets meer dan tien jaar later timmerde de ook uit Nijmegen afkomstige Aertnijs dan wel succesvol aan de weg om in Nederland de auto te introduceren. Maar dan met vanuit Duitsland en Frankrijk geïmporteerde wagens voorzien van een benzinemotor.
Door zijn herhaaldelijke zakenreizen naar Parijs, wat Aertnijs zag als de bakermat van de automobielindustrie, kwam hij in contact met de oprichters van de Automobile Club France (AFC). Het idee ontstond bij hem om ook in Nederland een autoclub op te richten. Zijn idee kreeg steun van autobezitters bij een overleg in het tegenover het station gelegen hotel Keizer Karel, dat in 1944 afbrandde bij het februaribombardement. En zo werd in 1898 de Nederlandse Automobielclub (NAC) opgericht. De NAC vestigde zich in Den Haag en heeft tegenwoordig de toevoeging Koninklijke, waardoor het bekend is als de KNAC. Aertnijs was hiervan de secretaris en meerdere Nijmegenaren bekleedden functies in het bestuur.
De AFC organiseerde begin juli 1898 met behulp van Aertnijs de rally Parijs-Amsterdam-Parijs. Oorspronkelijk had de AFC als keerpunt Wenen in gedachte, maar Aertnijs drong erop aan dat het Amsterdam werd en wist Nijmegen als etappeplaats te bewerkstelligen. Deze rally trok landelijk veel belangstelling en vergrootte de populariteit van de auto in Nederland. Want tot dat moment was lang niet iedereen overtuigd dat het ‘ding’ een toekomst had.
Het aantal auto’s nam daarna gestaag toe in Nederland. De PGNC schreef op 3 augustus 1898 dat Nijmegen „de meest automobilistische stad van Nederland is”. Van de eerste dertien geregistreerde automobilisten in Nederland kwamen er drie uit Nijmegen en twee uit Ubbergen. Eind 1900 reden er zeker 255 auto’s in Nederland, waarvan er 68 van Aertnijs afkomstig waren.
Na een aantal jaren verkoop van Benz-automobielen, schakelde Aertnijs in 1902 over naar import van het Franse merk Darracq, wat een goede keuze bleek. Tot 1910 verkocht hij er zeker 350. Van 1908 tot 1911 was hij directeur van Darracq en vervolgens van 1911 tot 1926 bij Benz&Cie. In 1926 ging hij met pensioen en daarna werd het stil, totdat hij in 1948 zijn eerdergenoemde boekje schreef. Zijn oorspronkelijke pand in Nijmegen aan de Hugo de Grootstraat sneuvelde tijdens de oorlog.
Anton Moll is de volgende Nijmeegse autopionier die in de voetsporen van Aertnijs trad. Schrijver Anton J. Janssen bracht in 2010 een boek uit over diens leven. Hij beschrijft daarin hoe Moll zijn eenvoudige rijwielzaak uitbreidt en uiteindelijk de overstap maakt naar automobielen. Tientallen zwart-witfoto’s uit die periode zijn in het boek terug te vinden.
In 1894 reist de 23-jarige Moll vanuit Hengelo zijn vader achterna richting Nijmegen, die daar een rijwielzaak is begonnen. Hijzelf heeft dezelfde aspiraties. Zijn eerste kamer aan de Hertogstraat in Nijmegen lag tegenover een Heineken-filiaal waarvan Aertnijs op dat moment directeur was. De twee mannen kwamen zo met elkaar in contact en deelden elkaars interesses en bewondering voor rijwielen en auto’s. Vanaf 1899 stort ook Moll zich op de auto-import en -verkoop en werd hij samen met H.A. Tasche&Co, die net als Moll ooit begonnen was met de verkoop van rijwielen, de grootste concurrent van Aertnijs.
In 1916 verhuisde Molls autogarage aan de Van Welderenstraat naar de Sint Annalaan, waar zich nu het appartementencomplex bij het benzinestation bevindt, en kreeg de naam Garage L.A. Moll Automobielen. De autobladen noemden zijn garage het mooiste automobielpaleis van Nederland. Het paradepaardje in zijn showrooms was het toen toonaangevende Franse merk De Dion Bouton, waarvan Moll van 1906 tot 1935 de importeur was. De fabriek van De Dion Bouton nabij Parijs was in 1900 de grootste fabrikant van auto’s ter wereld. Bedrijven als Heineken, De Bijenkorf, Van Gend en Loos, Van Nelle en Fokker vervoerden goederen met bedrijfsauto’s van De Dion Bouton. De Dion Bouton & Cie wordt in de jaren dertig echter voorbijgestreefd door andere autofabrikanten en in 1935 stopt het bedrijf met de productie. Een hard gelag voor Moll, die zich op andere merken moest gaan richten.
De firma Moll krijgt het nog moeilijker vanaf de jaren twintig. De economische recessie en zware belastingmaatregelen voor automobielen lagen daaraan ten grondslag. Na de Tweede Wereldoorlog verwachtte Moll dat het bedrijf weer ging floreren. Dat pakte anders uit, want de malaise van zijn bedrijf duurde voort. Een conflict met de importeur Pon over leveringen van Volkswagens naar Italië kwam het bedrijf in 1986 niet meer te boven. Het mooie pand in Nijmegen was in 1956 al in andere handen en werd gesloopt in de jaren tachtig. Wat overbleef, is het bijbehorende benzinestation aan de huidige St. Annastraat. De panden aan de Van der Brugghenstraat 6-8 en de Gerard Noodtstraat 135-141 van de andere grote speler in Nijmegen, H.A. Tasche, staan er nog wel. In het eerste pand zit nu een fietsenzaak en in het laatste pand de speciaalzaak Van Nature. Ook het pand van Moll in de Van Welderenstraat 100 is er nog. Het zijn de weinige tastbare herinneringen aan deze voor velen onbekende periode uit de Nijmeegse geschiedenis.