Nijmegen telt ruim 102.000 vierkante meter winkeloppervlak, bijna vijfhonderd winkels, in de binnenstad. En een indrukwekkende rij faillissementen. De ketens vielen bij bosjes dit jaar: V&D, Schoenenreus, Dixons, Scapino en zeer recent Scheer & Foppen. De lokale overheid en marktpartijen staan onder druk om dit probleem op te lossen. Maar wie gaat het tij keren? En, hoe heeft het eigenlijk zo ver kunnen komen?
Het leegstandscijfer bedroeg in december 2015 negen procent. En dat was nog voordat de eerste grote keten, V&D, failliet ging. Een aanzienlijk deel van de winkelvoorraad in het centrum van Nijmegen staat leeg. Gealarmeerd door de hoge leegstandscijfers onderzocht en analyseerde de gemeente de situatie van de binnenstad en presenteerde haar bevindingen in de omvangrijke nota ‘Binnenstad van de toekomst’. Daarin ontvouwt de gemeente plannen om de leegstand van winkelpanden in de Nijmeegse binnenstad tegen te gaan. Wethouder Ben van Hees, met in zijn portefeuille de binnenstad, is trots op de nota. „Er zijn belangrijke zaken ontwikkeld, zoals een pandenbank. Dit is een database waarin alle leegstaande panden staan met uitgebreide informatie erover. We identificeren de leegstand, zoeken de vastgoedeigenaar op en gaan dan met hem praten over wat er mogelijk is.”
In de nota is ook een rol weggelegd voor de eigenaren van het commerciële vastgoed. Ton Hendriks, met afstand de grootste vastgoedondernemer van Nijmegen, haalt zijn schouders op over de nota. „Zo werkt de verkoop niet. Alle landelijke ketens zijn voornamelijk geïnteresseerd in A1-locaties. In Nijmegen is dat bijvoorbeeld de Broerstraat. De grote ketens beginnen altijd met winkels in Amsterdam. Daarna vindt er een uitrol in het land plaats, waarbij Nijmegen ongeveer een tiende plaats inneemt. De verkoop gaat volledig via de hoofdkantoren in de Randstad en makelaars uit het westen. Geen enkel Nijmeegs initiatief heeft daar invloed op.” Hendriks vindt dat de gemeente moet zorgen voor goede randvoorwaarden. „Levendigheid van de stad is het toverwoord”.
Maarten Mulder, de binnenstads-manager, verbonden aan het Huis voor de Binnenstad, is optimistisch gestemd over de uitgangspositie van Nijmegen en ziet juist kansen voor de stad: „De uitgangspositie van Nijmegen is goed. De stad is een aantrekkelijke vestigingsplaats, met mooie panden in het centrum en een groeiende bevolking”. Kritisch is hij ook: „Het creëren van retail buiten de stad is niet wenselijk. Zoals het idee om een retailpark in Ressen te ontwikkelen. Daarmee leg je extra druk op de binnenstad, omdat de retailruimte daar niet gevuld wordt.” Hij vervolgt: „Je moet kijken naar het detailhandelsplan. Het is onvermijdelijk dat er krimp plaatsvindt. Maar zorg er dan voor dat dit niet in de binnenstad gebeurt.”
Hoewel het in de basis gaat om het verhuren van commerciële winkelruimte, is het product dat verkocht moet worden in werkelijkheid veel omvangrijker. Eigenlijk wil de gemeente Nijmegen een aantrekkelijk imago verkopen. Omdat dat niet goed te definiëren is, bemoeien zich zoveel partijen met de acquisitie: gemeente, marktpartijen, Huis voor de Binnenstad. Zij doen hun best, al vinden ze elkaar niet altijd, om de voorwaarden te scheppen voor een aantrekkelijke, levendige stad. Maar, welke rol speelt de consument in deze situatie?
Volgens cijfers van het CBS trekt de economie al twee jaar aan. De lokale ondernemers merken daar echter niets van en zien hun omzet onder druk staan. Hoe kan het dat het stadscentrum, waar het van oudsher draaide om winkelen, het moeilijk heeft? Wat is er aan de hand met het koopgedrag van de consument? De Nederlander, en dus ook de Nijmegenaar, is een prijskoper die graag bereid is om in de rij te gaan staan om een broek een euro voordeliger te kopen bij de Primark, maar het onzin vindt om een broek, van hoogstwaarschijnlijk betere kwaliteit, te kopen bij een kleine zelfstandige, en zo meer krijgt voor zijn geld. Tegelijkertijd geeft diezelfde consument aan een aantrekkelijk straatbeeld en een gezellige binnenstad belangrijk te vinden en ergert hij zich aan leegstaande panden.
Deze ergernis heeft vrijwel direct te maken met zijn koopgedrag. Maar het kwartje moet misschien nog vallen. Het is onmogelijk om de diversiteit aan leuke, bijzondere winkeltjes te behouden als deze vervolgens niet kunnen bestaan, simpelweg doordat er niets wordt gekocht. Daar kan een nota hoogstwaarschijnlijk weinig aan veranderen.
foto's: Jan Lintsen