Transgenders zijn mensen die zich niet thuis voelen in het biologische geslacht waarmee ze zijn geboren. De Nijmeegse transgendergroep is een van de oudste in Nederland en viert dit jaar het tienjarig jubileum. De groep biedt begrip en steun aan elkaar en was in 2007 de enige groep die in de openbaarheid trad.
Rense Havinga zit sinds acht jaar bij de Nijmeegse transgendergroep. „Toen ik erbij kwam, zat ik midden in mijn veranderingsproces. Het fijne van de groep is dat je met anderen kunt praten die hetzelfde meemaken en jou niet in twijfel trekken. Maar ook bespreken we praktische zaken zoals vervelende artsen die je beter kunt mijden en wat je moet doen als de verzekering vergoedingen weigert.”
Zelf houdt Havinga niet van hokjes. „De meeste mensen duiden mij aan als een hij. In het dagelijks leven is het een heel gedoe om alles uit te leggen. Als mensen me man noemen of met hij aanduiden, dan vind ik dat best. Zolang ze maar niet ‘vrouw’ en ‘zij’ zeggen over mij, want dat ben ik duidelijk niet.”
Transgendergroep Nijmegen, die dit jaar het tienjarig jubileum viert, is niet de oudste groep van transgenders, maar wél de eerste groep die uit de beslotenheid durfde te treden. „Destijds was er in Nederland maar een handjevol transgendergroepen, die ook nog eens allemaal in de Randstad zaten. De andere groepen traden niet naar buiten en kwamen bij elkaar in zaaltjes ergens in een wijkcentrum, waar er niemand bij mocht en met de gordijnen dicht. De twee oprichters van de Nijmeegse groep, Joy en Wendy, vonden het niets om je te moeten schamen om jezelf te zijn. Daarom zijn ze een eigen avond begonnen in een openbaar café met een eigen terras.”
De oorsprong ligt eigenlijk in Arnhem. Daar kwamen de oprichters vandaan. „Maar de sfeer was daar minder en ze vonden geen cafés waar ze zich welkom voelden. Uiteindelijk kwamen ze in Nijmegen terecht bij café De Meermin, dat nu café Van Deelen is, vlak bij het station. In Nijmegen kon de groep flink groeien.” De groep kent geen lidmaatschap zoals bij verenigingen. „Hoeveel mensen er precies tot onze groep behoren, is dus moeilijk te zeggen, maar we hebben nu elf vrijwilligers en de opkomst op een gewone borrel bedraagt tussen vijftien en dertig personen.”
In de tien jaar dat de groep nu bestaat, is veel veranderd in de maatschappij. „Het is tegenwoordig veel duidelijker wat transgender is. Mensen hebben tegenwoordig een basiskennis van het begrip, dat maakt het makkelijker om dingen uit te leggen. We merken ook dat mensen eerder ervoor durven uit te komen transgender te zijn vanwege die bekendheid. De bezoekers op onze bijeenkomsten zijn flink jonger dan tien jaar geleden en veel opener en veel minder geneigd om excuses te maken voor wie ze zijn.”
Toch valt er nog veel werk te verzetten, geeft Havinga aan. „Veel transgenders lopen tegen slechte zorg aan. Bij sommigen worden operaties niet vergoed, bij weer anderen worden medicijnen niet vergoed. Zo krijgen vrouwen maar een gedeeltelijke vergoeding voor laserbehandelingen omdat het gezien wordt als een cosmetische behandeling.” Daarnaast is er te weinig nadruk op zelfbeschikking in de zorg. „Voor behandelingen heb je vaak een diagnose van een psychiater nodig. Het plaatst je in een positie dat iemand anders macht heeft over jouw lichaam. Iemand anders beoordeelt of je wel echt transgender bent, terwijl je zelf moet kunnen bepalen wat je aan je lichaam wil aanpassen.” Niet alleen in de zorg stuiten transgenders op problemen. „Helaas komt arbeidsdiscriminatie nog voor, evenals discriminatie en onveiligheid op straat en geen acceptatie door familieleden.”
Wat ben jij goed gelukt!, is een opmerking die transgenders vaak te horen krijgen. Hoewel vaak wel goed bedoeld als compliment, vindt Havinga die eigenlijk misplaatst. „Het impliceert dat iemand pas goed gelukt is als niet is te zien dat hij of zij een transgender is. Het benadrukt dat transgender zijn iets is wat je moet verhullen en onzichtbaar maken. Terwijl iemand pas goed gelukt is als een persoon gelukkig is. En het dan verder niet meer uitmaakt als iedereen kan zien dat iemand transgender is.”
foto: Frans A.M. Eppink