In 1918 schreef de Britse filosoof Bertrand Russell in Proposed roads to Freedom: Socialism, Anarchism and Syndicalism: „...een vast, klein inkomen, voldoende voor noodzakelijke levensbehoeften, moet voor iedereen, baan of geen baan, vanzelfsprekend zijn. Een hoger inkomen moet worden gegeven aan degenen die bereid zijn om bepaald werk te verrichten dat de gemeenschap nuttig vindt.” Hiermee formuleerde hij de definitie van het onvoorwaardelijke basisinkomen. Een idee dat recent weer heeft postgevat.
Het onvoorwaardelijk basisinkomen, OBI, staat al sinds de jaren zeventig in Nederland op de politieke agenda. In januari van dit jaar pleitten GroenLinks-fractieleden April Ranshuijsen en Lisa Westerveld voor een proef met mensen die in Nijmegen in de bijstand zitten. Ranshuijsen: „Aan de deelnemers van het experiment leggen we de keuze voor tussen het behoud van hun uitkering of het ontvangen van een basisinkomen. Dat basisinkomen ligt net iets lager dan hun huidige uitkering. Daar staat tegenover dat overige inkomsten niet van dat bedrag worden afgetrokken.” Waarom de twee daarvoor pleiten? Westerveld: „Omdat het huidige systeem om mensen te re-integreren heel ingewikkeld, onvriendelijk en inefficiënt is.” Hoewel de twee fractieleden de discussie over het landelijk invoeren van het basisinkomen zeker interessant vinden, richten zij zich vooral op lokale initiatieven, zoals het organiseren van een thema-avond. „We willen mensen de ruimte geven om zelf initiatieven te ontplooien, in tegenstelling tot het huidige systeem dat veel sancties en tegenprestaties kent en verwacht”, zegt Ranshuijsen. Het initiatief is nu erop gericht om de discussie aan te zwengelen en een experiment in Nijmegen daadwerkelijk te realiseren.
Een van de bekendste experimenten met het OBI vond plaats in het stadje Dauphin in Canada. Hier namen in de jaren zeventig duizend families vier jaar lang deel aan het Mincome project. Ieder huishouden kreeg maandelijks een bedrag, dat naar eigen inzicht besteed mocht worden. De hoogte van het bedrag was afhankelijk van de hoeveelheid gegenereerde inkomsten van die maand. Bij een tekort aan inkomsten vulde de overheid deze aan, zodat iedereen kon rekenen op een vast basisinkomen. De resultaten van het experiment waren jarenlang in de vergetelheid geraakt, totdat Dr. Evelyn Forget, econoom aan de universiteit van Manitoba in Canada, het project uit de archieven haalde. Het bleek dat de mensen die eraan mee hadden gedaan mentaal en fysiek gezonder waren en dus minder vaak een arts of ziekenhuis bezochten. Ook de mate van ervaren geluk in Dauphin nam in die jaren toe. Degenen die aan het experiment meededen, pasten bovendien hun arbeidspatroon zodanig aan, dat ze weliswaar minder uren werkten, maar die tijd in bijvoorbeeld scholing staken. De mensen in Dauphin werden gezonder, gelukkiger en ondernemender na vier jaar basisinkomen.
Professor Lei Delsen, universitair hoofddocent verbonden aan de Faculteit Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit, is een voorstander van het invoeren van het basisinkomen. Delsen: „Ik zie vier belangrijke voordelen. Eén: arbeidsverdeling, doordat meer mensen via deeltijd gaan werken. Twee: inkomensnivellering doordat de armoede wordt aangepakt. Drie: betere onderhandelingspositie voor de mensen met een laag inkomen, doordat het systeem geen sancties meer kent. En vier: een vereenvoudiging van het sociale stelsel.” Gezien de decentralisatie die nu plaatsvindt, juicht hij het toe om op lokaal niveau te experimenteren. „Dan is goed na te gaan in hoeverre mensen hun gedrag gaan aanpassen en welke resultaten dat oplevert”, aldus Delsen. Hij vervolgt: „Het is opvallend dat er zeer weinig onderzoek wordt gedaan naar het waarom van armoede en naar het feitelijk gedrag van werklozen. Het is zeer de vraag of arme mensen zich conform de homo economicus, de calculerende burger, alleen door financiële overwegingen in hun gedrag laten leiden. De groeiende groep werkende armen duidt op het tegendeel.”
De verandering van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij speelt ook in deze discussie. „Het basisinkomen kan het sluitstuk zijn voor de participatiemaatschappij, zoals de bijstand dat was voor de verzorgingsstaat. Het creëert een grotere vrijheid, maar ook meer verantwoordelijkheid voor de participerende burger”, aldus Delsen. In alle discussies over het basisinkomen blijft een tegenstelling waarneembaar. De positieve effecten van eerdere experimenten tegenover het kostenaspect en het idee van een inkomen zonder tegenprestatie. Het experiment zoals voorgesteld door de twee initiatiefnemers van GroenLinks kan hier een realistischer inzicht in geven.